De brassbandcultuur in Belgie: deel 2
In aanloop naar de Belgische Brassband Kampioenschappen komend weekend, waar CUBrass live verslag van doet, vertelt Roland Van Buggenhout, sinds 1979 brassband dirigent en daarnaast gewezen lid van de Vlaamse Brassband Federatie, over het ontstaan van de Belgische Brassbandcultuur en kijken we naar het reilen en zeilen hiervan vandaag de dag. We zien dat dit enerzijds succesvol is verlopen, maar zeker met de nodige hobbels en problemen.
In deel 2 uit Van Buggenhout zijn bezorgdheid over het voortbestaan van de brassbandbeweging en vooral van alle brassbands in België. Hij benadrukt hierin dat de stimulering en het in stand houden van de amateuristische brassbandbeoefening het hoofddoel moet zijn, en dat men in België vooral de connectie met de lagere sectiebands kwijt aan het raken is. Ook wordt een aantal oplossingen aangedragen om de situatie niet verder te laten escaleren met altijd de A van amateur als uitgangspunt.
Deel 2: Hoe kan het Belgische brassband kampioenschap weer glans krijgen?
De bakermat van de brassbands ligt in Engeland waar op initiatief van de steenkoolmijnen in het industriegebied van Noord-Engeland rond 1850 brassbands werden opgericht om arbeiders na hun zware dagtaak een nuttige, gezonde en creatieve ontspanning aan te bieden in hun naaste en vaak sombere omgeving. Deze arbeiders waren allemaal ruwe bonken, maar met het hart op de juiste plaats en de nodige humor, met als motto: “The importance of sound”. De bands repeteerden meestal tweemaal per week van 19u tot 21u, waarna de muzikanten zich naar de pub begaven om de dorst te lessen tot het signaal “last orders please” weerklonk. Muzikanten die “ondergronds” werkten kregen, zolang de mijnen bestonden, meestal de permissie om de repetities bij te wonen. Deze vonden bij het grootste deel van de bands plaats in, wat men hier zou noemen, krakkemikkige kleine houten barakken met weinig of onvoldoende verwarming en amper plaats genoeg om de muzikanten te huisvesten. Er werd door niemand gezeurd of gemord. Er werd juist stevig gerepeteerd om de partituren onder de knie te krijgen. “Brassband is a way of life” werd gezegd, en die “way of life” was allesbehalve rooskleurig. Integendeel, het was voor vele inwoners in de kleine mijndorpjes een “struggle for life”.
Toch voelden vele professionele dirigenten zich aangetrokken tot de passie waarmee deze brassbands musiceerden en zich positief wisten te integreren in deze omgeving. Elgar Howarth, bekend als dirigent bij symfonieorkesten, bijvoorbeeld sprak vol lof en bewondering over deze groep muzikanten. Zowel op muzikaal als menselijk vlak. Hij sprak over “een ruwe schors met een zachte inborst”. Zoals in deel 1 beschreven zijn in België brassbands ontstaan dankzij de kennismaking met deze orkestvorm door enkele brassbandliefhebbers die de kampioenschappen in Engeland bezochten en naar BBC-radio luisterden en zo anderen enthousiast maakten voor Brassband. Roger De Pauw speelde hierin een cruciale rol. Zonder het baanbrekende werk van hem zou de brassbandscene in België er waarschijnlijk anders uit hebben gezien nu. Tijdens zijn talrijke bezoeken aan verschillende Britse bands én uit zijn contacten met zowel muzikanten, dirigenten en solisten leerde Roland van Buggenhout dat Engelse bandmusici vooral streefden naar muzikale verrijking en genoegdoening. Wedstrijden beleefden zij meer als een muzikale uitdaging dan een must om topniveau te scoren. Met andere woorden: het principe “you lose some, you win some” ging boven alle onvoorspelbare verwachtingen en resultaten die wedstrijden met zich meebrengen.
In België werd en wordt na de wijziging van de reglementen en in voorbereiding op de grotere wedstrijden al maanden voor een kampioenschap begonnen met de zoektocht naar nodige versterkingen. Daarbij worden muzikanten uit andere bands benaderd om mee te spelen tijdens de wedstrijden. Ook wordt het aantal repetities verhoogd en worden studieweekenden en extra repetities ingelast om de band zo goed mogelijk voor te bereiden. De topmuzikanten uit de lager geklasseerde bands maken vaak op deze wijze de overstap naar topbands. De lager geklasseerde bands zien dit met lede ogen aan. Omdat de muzikale visvijver steeds kleiner wordt, loopt voor hen niet alleen deze vijver leeg, maar ook hun muzikanten-bestand. Kan dit als reden aangedragen worden waarom de bezetting in de lagere divisies in België momenteel laag is? Dat is maar de vraag. Ook op Britse kampioenschappen traden recent bands op met een onvolledige bezetting. Aangenomen wordt dat ook de coronaperiode hier een negatieve rol in gespeeld zal hebben. Feit is wel dat er in het buitenland (o.a. Nederland, Engeland, Zwitserland) meer brassbands evenredig gespreid over alle afdelingen deelnemen aan de kampioenschappen dan in België. Welke oplossingen zouden hiervoor te vinden zijn?
Tijdens de laatste Belgische Brassbandkampioenschappen in 2022 namen 15 bands deel, waarvan 9 in de kampioensafdeling, 5 in de eerste afdeling en 1 in de tweede afdeling. De derde afdeling viel op door afwezigheid: het resultaat is een “omgekeerde piramide”. Daarbij viel ook de lage publieke belangstelling op tijdens de optredens in afdelingen 1 en 2, terwijl de zaal “overstroomde” bij de optredens in de kampioensafdeling. Men hoort wel eens zeggen “de afwezigen hebben ongelijk”, maar de vraag zou ook gesteld kunnen worden: hoe komt het dat lagere sectie bands, die er wel degelijk zijn, niet meer gemotiveerd zijn om deel te nemen aan de kampioenschappen. En vooral: hoe reageren zij op deze brand die al geruime tijd aan het smeulen is en waaraan blijkbaar niemand zijn vingers durft te verbranden? Hebben de wijzigingen aan de reglementen dit teweeggebracht en is het dan niet dringend nodig om het tij te keren? Aan de ene kant heeft België wel de aansluiting weten te vinden op Europees topniveau, aan de andere kant is het met de muzikale basis niet goed gesteld. Zou “back to basics” een goed idee zijn?
Een voorstel daarin zou kunnen zijn dat alle deelnemende bands de “1 band - 1 muzikant” regeling toepassen in de hoop daarmee de muzikale vijver én de bands niet verder te ontvolken. Gezien de huidige situatie en rekening houdend met het de Europese Brassbandkampioenschappen is het wellicht het beste de huidige reglementen voor de kampioensafdeling grosso modo te houden. Een idee kan daarin wel zijn de juryleden aan te raden zeer streng te oordelen. Dat wil zeggen: op Europees topniveau. Een discussiepunt is al langer of een aantal bands die momenteel in de kampioensafdeling spelen niet boven hun stand leeft, en wellicht onder vooraf bepaalde criteria het advies moeten krijgen een divisie lager te gaan spelen. In alle andere afdelingen zou het wellicht goed zijn om professionele en buitenlandse muzikanten te weren, dit alles om het woord “amateur-organisatie” te bekrachtigen. Ook zou het nuttig zijn om deze bands te laten optreden in de gangbare standaard bezetting en pas een promotie toe te staan na 2 opeenvolgende jaren kampioen met een minimum puntenaantal (zoals het oorspronkelijk het geval was). En dan de jurering: Het is moeilijk voor te stellen dat 3 juryleden het altijd roerend eens zijn met elkaar wat betreft “muzikaliteit”. Dit is echter wel de essentie van muziek: het verklanken van gemoedstoestanden, emoties en gebeurtenissen die verscholen liggen in het leven. Techniek, intonatie, samenspel, solisten, dit alles kan, mag en moet een resultaat beïnvloeden maar bovenal zou muzikaliteit voorrang moeten krijgen. Momenteel lijkt het alsof jury’s het altijd unaniem eens zijn. In de beginjaren van de kampioenschappen zaten 3 juryleden apart in 3 jury boxen. Na elk optreden werden de resultaten opgehaald en aan het einde van de wedstrijd werden deze scores opgeteld om tot de uitslag te komen.
Een ander heikel punt is het bekendmaken van juryleden. Dit gebeurt nu al in het voorjaar waarbij men de bands verzoekt om vanaf deze bekendmaking geen contact meer te maken met de juryleden. Een oplossing zou kunnen zijn de juryleden bekend te maken op de dag van de wedstrijd. Zo zou men ook eens een Belgisch jurylid kunnen toevoegen aan de lijst, wat tot op heden niet of vrijwel nooit gebeurd is. In België zijn heel wat musici, dirigenten en/of componisten bekwaam genoeg om brassbands te beoordelen. En wellicht vermijd je door het geven van alleen een eindrangschikking zonder punten wel onnodige frustraties bij bepaalde musici. Een laatste overweging zou zijn om alleen een verplicht werk (en eventueel een korte hymne) te spelen. Dit zou voor een jury voldoende moeten zijn om de bands goed te kunnen beoordelen. Met ca. 15 bands zou je dan slechts 1 wedstrijddag nodig hebben en is er meer kans om de aanwezigheid van publiek aan te zwengelen. Daarbij geeft dit de bands ook meer ruimte om naast het wedstrijdwerk andere interessante muziek in te studeren en in een muzikaal ontspannen geest goede concerten te geven, wat in feite het hoofddoel zou moeten zijn.
Hopelijk zetten deze uitingen een beweging in gang om de Belgische brassbandwereld en de amateurmuziek in het algemeen te ‘redden’, en weer de glans te geven van weleer. Met de stopzetting van de muzikale activiteiten van een van de Belgische bands dit jaar in de hoogste divisie zijn we als brassbandliefhebber weer pijnlijk met de neus op de feiten gedrukt.
Deze tekst is met sereniteit en respect voor iedereen die genoemd wordt geschreven.