Column: Ivo Kouwenhoven
Maatgevoel en ritmegevoel zijn hoewel sterk verwant, toch verschillende begrippen en worden foutief door elkaar gebruikt. Gevoel voor maat heeft met het metrum te maken. Het metrum is de puls of hartslag binnen een tempo terwijl het ritme zorgt voor de afwisseling van lange en korte notenwaarden binnen de maat. Over geen enkel onderwerp zijn muziekdocenten het zo met elkaar oneens als de manier waarop we leerlingen het beste ritmes kunnen leren lezen. Echter, is het wel noodzakelijk dat we allemaal dezelfde methode gebruiken? Er zijn zoveel verschillende manieren in omloop dat ik ze hier maar eens uitlicht.
Sommige docenten gaan sec uit van de maatsoort waaruit geconcludeerd kan worden hoelang de noten duren. Bij een 4/4 maat zitten 4 tellen in de maat en duurt de kwartnoot 1 tel. Vanuit die basis kan de lengte van de andere noten worden bepaald.
Deze docenten benaderen dus puur theoretisch hoe de ritmische patronen zich tot elkaar verhouden. Andere docenten gebruiken de zgn. fruitmandmethode. Op die manier leren de kinderen op een speelse wijze verschillende ritmes spelen door de fruitnamen gewoon achter elkaar te plakken: Peer – Appel – Sinaasappel – Ananas
Een derde groep docenten gebruikt allerlei namen en zinnetjes voor de verschillende ritmische bouwstenen. Deze manier van benaderen komt overeen met de fruitmandmethode, maar wordt meer gebruikt om moeilijkere ritmes te spelen: Annemarietje – Ik wil Bolletje – Boedelebiedelebam
In oude muziekboekjes komen we nog een andere methode tegen die ook veelvuldig wordt gebruikt. Zo worden alle noten telkens mooi verdeeld over de maat en creëer je een goede cadans.
De inconsequentie bij deze methode is echter de lettergreep ‘ne’.
Bij de zestiende noten valt die namelijk op een ander moment dan bij de triolen. Zestiende noten wordt: 1tenete – 2tenete – 3tenete – 4tenete.Triolen wordt: 1neme-2neme-3neme-4neme.
Daarnaast is er een methode die in Japan is ontwikkeld, de zgn. Suzukimethode. Deze methode berust op het principe van ‘natuurlijk leren’. Schinichi Suzuki merkte op dat kinderen hun moedertaal erg vlug aanleren door dagelijkse herhaling en oefening. Op een vergelijkbare wijze probeerde hij ook muziek aan te leren. De methode benadrukt de belevenis van muziek op jonge leeftijd waarbij kinderen eerst op hun instrument gaan spelen alvorens muzieknotatie te leren lezen. Dit is eigenlijk een soort vervolg op de manier hoe onze oudere generatie tamboers muziek maakten. Bij veel slagwerkgroepen van toen konden de meeste muzikanten namelijk niet eens muziek lezen. Alle muziek (veelal marsen) werden door de instructeur eindeloos voorgespeeld en de tamboers sloegen dit op gehoor na. Vraag je zo’n tamboer om een oude mars te spelen dan slaat hij hem hoogst waarschijnlijk nog vlekkeloos weg.
Zoals ik in mijn inleiding al schreef zijn muziekdocenten het niet met elkaar eens wat de beste methode is om te gebruiken. Voorstanders van de theoretische benadering vinden dat de fruitmandmethode slecht is voor de ontwikkeling van maat- en ritmegevoel, omdat de ritmische bouwstenen slechts an sich benaderd worden waardoor de muzikale zin in mootjes wordt gehakt en het totaalbeeld verdwijnt. Ook kunnen leerlingen vaak niet vertellen om wat voor noot het werkelijk gaat, omdat ze alleen maar in appels en peren denken. Voorstanders van de fruitmandmethode vinden juist dat de speelse wijze van benaderen veel meer aansluit bij de belevingswereld van kinderen. Als de leerlingen consequent dezelfde naam voor een ritmische bouwsteen gebruiken hebben ze juist veel sneller het geheel onder de knie wat weer stimulerend werkt, omdat ze makkelijker met het notenbeeld om kunnen gaan. De Suzukimethode is voor hele jonge kinderen wel handig, maar levert een probleem op als kinderen qua niveau wel in een jeugdorkest zouden kúnnen meespelen, maar zij nog helemaal geen noten en ritmes kunnen lezen.
Waar alle docenten het wél met elkaar over eens zijn is dat muziek vanuit je hart moet komen. Dat je dus ritmes mét gevoel moet spelen en niet óp gevoel. Dat je niet domweg wat verschillende notenwaarden achter elkaar plakt, maar dat je de muzikale zin als het ware moet ademen. En dat is waar muziek om draait en het is aan de docent om te bepalen met welke methode hij of zij dat het beste denkt te bereiken.